Op de vooravond van die rampzalige 10 mei 1940 gonsde het in de vergadering nog van blij, geestdriftig leven. ’t Ging er rumoerig aan toe want we maakten kampplannen! Het enthousiasme van de leiding was wel met veel zorg gemengd want dat er oorlog dreigde, wist een kind. De mobilisatie had trouwens de gidsen al uit en de soldaten in ’t lokaal gedreven. Geen van ons echter kon vermoeden, toen we na ’t avondlied elkaar goedenavond wensten, dat het voor veel langer dan een week zou zijn.
De volgende morgen werden we uit onze kampdromen gewekt, niet door een schril onschuldig fluitje, maar door zwaar afweergeschut. Velen, in paniek sloegen op de vlucht. Bange weken volgden.
Toen het signaal weer min of meer op ‘veilig’ stond kwam ook het nieuws dat de vergaderingen weer konden beginnen, maar o wee, hoe vonden we ons lokaaltje terug:
“Bij ’t openen van de deur kwamen ons allerlei luchtjes tegen, want niet alleen de Belgen en de Duitsers hadden er gelegen. Vele vluchtelingen vonden de patrouillehoeken geschikt als geitenstal vanzelf begrijp je wat daaruit volgen zal, de geiten hielden hun goed fatsoen maar van tijd tot tijd moesten ze hun ‘besoins’ toch doen!!
Er werd gezeemd, geschuurd en geboend dat het een lieve lust was en de week daarop stond de deur weer wijd open om al dat jonge leven op werk en spel te onthalen.
’t Was weer ons oude vertrouwde huisje.
Even werd het sukkelen met de leiding daar Kapi het kanaal was overgestoken, maar voor de gidsen kwam er al gauw versterking opdagen van buiten de vier. Drie voortrekstersstammen, waaronder ook de onze werden voorlopig samengevoegd. Zij vormden de Vredestam en vergaderden in de Congostraat. Niet voor lang echter want na een korte periode mocht St.-Joris terug naar Merksem met een zelfgeleide stam.
Er brak een bloeiende periode aan: het ledenaantal groeide, de geestdrift niet minder.
Ondanks voedselschaarste en perikelen met rantsoenzegels gingen we op kamp: we dronken kneip en fluitjesmelk, aten butterspread en porridje en sleepten blikjes en bokaaltjes mee op onze rug. We herinneren ons nog levendig het kamp waarop een ‘begenadigde’ in 1943 nog een échte reep chocolade voor de dag kon halen, van voor de oorlog! Hij werd met scrupuleuze nauwkeurigheid in 11 gelijke delen verdeeld.
Ook bij feestjes, want er was altijd wel wat te vieren: een aanstelling, een jubileum, kwamen er na de eigen boterhammetjes, nog prachtige rhubarber- en andere taarten op tafel.
Soms zelfs nog gebakken van witte bloem…
Stilaan kwam er ook schaarste in textiel. Nieuwe gidsen gingen oud-leden opzoeken en waren gelukkig in tweedehandsgekochte uniformen te kunnen lopen. Ook uit geverfde lakens werden mooie uniformen geknipt en genaaid… tot er ersatz-uniformen verschenen.
De eerste jaren van de oorlog werd Denkdag luisterrijk gevierd. Rond 22 februari wemelde het dan telkens van gidsen in de stad, wat bepaalde instanties blijkbaar niet welgevallig was want op 2 april 1943 kwam uniformverbod en bevel ‘al de belegde vergaderingen tenminste 7 dagen tevoren bij ter plaatse bevoegde Kommandantur aan te melden’.
“Een uniform is toch een praktisch ding
’t was vooral toen het verbod inging
Nog iets van scoutsgerief te dragen
Dat we ons begonnen af te vragen
Hoe we ons eigenlijk moesten kleden…”
Inderdaad waar moesten we met alle spullen blijven die we eertijds zo gemakkelijk kwijt konden in 4 ruime uniformzakken. En dat eerste kamp in burger, met valiezen, ’t was echt geen gezicht vonden we. En toch lieten we het niet aan ons hart komen. We maakten heerlijke tochten en onvergetelijke ‘oorlogskampen’.
Dat het eten niet altijd een festijn was, blijkt uit volgend kampverslag:
“De keukencorvée begon al vroeg aan de kook want er stond erwtensoep op het menu en die kereltjes moesten lang koken. Vooral omdat er zovéél erwten waren, want ja al die jonge magen moesten toch ‘gestild’ en de aardappelen, savooien en worteltjes waren karig toegemeten. Alles geraakte stilaan gaar, alleen de erwten niet, het blééf duren… Als we nu eens alles bij mekaar deden en door de passevite draaiden: een soort uitgebreide stomp? Het water en de aardappelen gingen er met brio door, de savooien waren moedwilliger, en rolden zich op tot nestels, geen middel om ze erdoor te krijgen. Maar koppigst van al waren die knikkers van erwten, die wilden er helemaal niet door… Alles dan maar ondereen zoals het was… en de friko werd ‘gereed’ verklaard!
Iemand die in de pot gekeken had durfde roepen: de varkensstal open, ze zijn hier met ’t eten. ’t Zag er inderdaad niet appetijtelijk uit, maar alles wat erin was was goed, dus!! Niemand was bovendien verwonderd dat er ergens uit een portie een stuk schrapnel kwam…”
Een kamp zonder te blijven slapen is nauwelijks voorstelbaar. En toch gebeurde dat onder de oorlog. Onze gidsen kampeerden eens te Schoten-Withof, maar moesten ieder avond naar huis gaan slapen. ’s Anderendaags ’s morgens was iedereen weer present.
Intussen moesten we ook nog zorgen dat er geregeld zaad in ’t bakske kwam, er bestond toen nog geen ouderkomité, en we gaven Gemengde- en, Toneelfeesten. Het groepsfeest van 31 mei 1942 o.a. sloot met volgende balans:
Inkomsten: 2.967,50
Uitgaven: 868,70
Netto: 2.107,80
Blijkbaar een zeer goed resultaat, want naast het saldo lezen we in het feestverslag: We spelen nog!! De gebruikelijke inkom was die tijd: 1ste rang 7 frank, 2derang 5 fank.
Tussen de onkosten vinden we volgende posten: pruiken 30 frank, planten 15 frank, machinist 5 frank. Een omhaling voor de slachtoffers van Tessenderloo bracht diezelfde dag nog 530 frank op.
De omstandigheden willen het altijd zo dat de aalmoezeniers er nog maar goed waren of ze gingen alweer. We hebben het hele gamma gehad, witte paters, bruine paters, seculieren,. Pater Omer stierf in 1943.
In 1944 kwam eindelijk de bevrijding:
“4 september wie zal die dag vergeten
waarop men slaakte luide vreugdekreten
maar het arme Merksem had nog veel te verduren
beleefde verschrikkelijke nachten en bange uren
de bevrijde scoutswereld stak de handen uit de mouwen
velen begonnen met stootkarren te sjouwen
en gingen van huis tot huis bij de vrijgevige Antwerpenaren
om van alles bij elkaar te vergaren
en zo een groot magazijn op te richten
om het lot van de geteisterde Merksemnaren te verlichten.
De bevrijde V.T.’s van de 4 werden als winkeljuffrouw aangesteld
waardoor meteen hun vonnis werd geveld
om een maand lang altijd maar te passen
schoenen, ondergoed, klederen en jassen
waardoor hun armen ’s avonds stijf stonden als planken
en hun neus in aanraking kwam met allerlei stanken.”
Weer werd er verzameling geblazen om met de padvinderij verder te gaan maar…
“de oorlog was nog lang niet gedaan
nieuwe beproevingen kregen we te doorstaan
de V.I werd van verre op ons afgevuurd
en heeft ons 6 maanden lang het leven verzuurd
maar of we mopperden of niet, er was niets aan te doen
en als vergoeding kregen de Sinjoren bibbergeld en bibberrantsoen
ieder V.T. die kon verleende helpende hand
haar krachten stellend in dienst ban het land”.
We betreuren onder de slachtoffers van de V-bommen: Reeke, gids; Gipsy, oud V.T. en Baloo, aktieve V.T.
Het lokaal was erg geteisterd. We vergaderden in het park, in garages, op zolders en zelfs in de woonkamer van gastvrije ouders. De geest leed er niet onder, integendeel.
Na een paar zware V.rampen echter, waarbij zeer veel slachtoffers vielen, verbood men alle bijeenkomsten en ook de gidsenleiding besliste de vergaderingen te schorsen.
Velen zochten een onderkomen in veiliger oorden. In die tijd cirkuleerden onder de Voortreksters het ‘oorlogskind’ een boek waarin elk om beurt nieuwsjes en belevenissen schreef en dat van de ene naar de andere trok.
’t Was wel een hele toer om het wicht op de kortst mogelijke tijd rond te rijden!
Maar ook aan de V-periode kwam een einde met…
“7 mei, de dag waarop de klokken verkonden
dat Europa de vrede had hervonden
het gewonde P.V. leven kon weer beginnen
we konden weer op vooroorlogse dingen zinnen…”
Lady Baden Powell ging onmiddellijk op rondreis naar al de landen die in de oorlog waren geweest. Wij ontvingen haar feestelijk te Brussel op 24 en 25 juni 1945 met een groots opgevatte rally en een feest op de Grote Markt. Dinsdagavond kwam ze ook naar Antwerpen omdat de havenstad extra veel geleden had. De 4 was bijzonder gelukkig want als oudste groep van de provincie mocht zij, een afgevaardigde althans, het geschenk afgeven. In een grappig mengelmoes van Frans en Engels sprak zij ons geestdriftig toe.
Inmiddels was Kapi na haar terugkomst uit Engeland ook met klank verwelkomd en Jimboy werd gevierd en in de bloemen gezet na 20 jaar padvinderij. Ze zou 25 jaar gids blijven, een enig feit in de annalen van de 4.
De V.T.’s begonnen van buitenlandse reizen te dromen, liefst naar Zwitserland, en om die droom voor iedereen waar te maken – uiteindelijk gingen er 30 V.T.’s – kwam het Chaletfonds in leven: er werd gespaard, gewerkt, gesjacherd om de deelnemingsprijs zo demokratisch mogelijk te houden. Er moest zelfs een jaartje langer over gedaan worden dan aanvankelijk was gepland en intussen gingen ze een voorsmaakje nemen te Larochette in Groot Hertogdom.
Ons lelijk gehavend lokaaltje schreeuwde om herstel. Er waren lekken in het dak, de deur ging niet meer open en het venster ging niet meer toe, zodat we iedere week naar binnen tuimelden door het raam. Dat was wel even vervelend als er sprekers of bezoekers kwamen. Het zou ons te ver leiden (?!!!) als we hier uit de doeken deden hoe we aan de reis naar Zwitserland nog een aardig duitje overhielden om ons lokaaltje te laten opkalefateren… We zien begrijpende glimlachjes over ingewijde gezichten kruipen…
In die tijd bloeide het toneelleven nog; ook bij ons. “De Dames met de Groene Hoeden” dat 9 maal werd opgevoerd. “Oproer in ’t Damesgesticht” en “Vadertje Langbeen” kenden een groot succes. Dit succes was in overgrote mate te danken aan de regisseur, de Heer A. Michiels, die we hier nog eens dankbaar willen gedenken, en aan een paar V.T.’s en oud V.T.’s die échte talenten waren. Aan vele opvoeringen zitten voor de toneelspeelsters, de souffleurs en helpsters plezierige herinneringen vast.
De kampen waren telkens de ‘toppen’ van het gidsenjaar. Voor de V.T.’s waren dat, na de eerste reis naar Zwiterseland (Berner Oberland en Adelboden), de Vogezen, de Mont Blanc, Vierwoudstedenmeer, Täsch met Matterhorn, Arrens bij Lourdes enz. enz. De gidsen hadden prachtige kampen te Jezus-Eik en in de mooiste hoekjes van Vlaanderen en de Ardennen.
Het waren mooie en rijkgevulde gidsenjaren, met ups en downs, zoals in iedere vereniging gaat, en met de zorgjes-van-alle-dag: de aalmoezenierskwestie en het voorzien in nieuwe leiding want telkens weer vonden die jonge leidsters een partner om ‘op hun eigen te beginnen’?... Hun welpen en kabouters, gidsen en verkenners bevolken nu de 4 en vele groepen in en buiten het Antwerpse.